Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd |
Voor de vervoeging van de persoonsvorm enkelvoud neem je de ik-vorm als uitgangspunt. De persoonsvorm meervoud is gelijk aan het volledige werkwoord (de infinitief). |
|
Onderwerp |
Persoonsvorm |
Voorbeeld |
|
ik |
ik-vorm |
ik vind |
|
jij/u |
ik-vorm + t ik-vorm als ‘je’ of ‘jij’ na de persoonsvorm komt |
jij vindt vind jij? vindt u |
|
hij/zij/het |
ik-vorm + t |
hij vindt |
|
wij |
hele werkwoord |
wij vinden |
|
jullie |
hele werkwoord |
jullie vinden |
|
zij |
hele werkwoord |
zij vinden |
|
Verleden tijd en voltooid deelwoord |
Stel bij het vervoegen van de verleden tijd en het voltooid deelwoord vast of je te maken hebt met een onregelmatig of regelmatig werkwoord. |
|
Onregelmatige werkwoorden |
|
Bij onregelmatige werkwoorden verandert de ik-vorm als je het werkwoord in de verleden tijd zet. Je kunt de verleden tijd alleen bepalen als je de verleden tijdsvorm weet of opzoekt (bijvoorbeeld via Woordenlijst). Voor de voltooide tijd geldt hetzelfde. |
|
Regelmatige werkwoorden |
|
Verleden tijd, onvoltooid verleden tijd: De verleden tijd (onvoltooid verleden tijd) eindigt op -te(n) of –de(n). |
|
Onderwerp |
Voorbeeld |
|
ik |
maakte / meldde |
|
jij |
maakte / meldde |
|
hij |
maakte / meldde |
|
wij |
maakten / meldden |
|
jullie |
maakten / meldden |
|
zij |
maakten / meldden |
|
'T K O F S C H I P |
Als je niet weet of het -te of -de moet zijn, dan gebruik je de regel van ‘T KOFSCHIP. |
1. |
Kijk naar de infinitief (het hele werkwoord). |
2. |
Haal -en ervan af. Welke letter is dat? |
3. |
Is het een medeklinker uit: ’T K O F S C H I P ? |
4. |
Neem de ‘ik-vorm’ van de onvoltooid tegenwoordige tijd. |
5. |
De verleden tijd is:‘ik vorm’ + -te of -de |
Let op: Bij sommige werkwoorden eindigt de ik-vorm van de o.t.t. op een f of s, terwijl het hele werkwoord op een v of z eindigt. Je kijkt dus naar de v of z ! |
|
verhuizen |
ik verhuisde |
|
verven |
ik verfde |
|
reizen |
ik reisde |
|
Voltooid deelwoord |
|
Je hoort vaak of een voltooid deelwoord op een -t of -d eindigt door er een -e achter te denken. Je hoort bijvoorbeeld dat gemeld op een -d eindigt, als je er de gemelde schade van maakt. Bij twijfel kun je de regel van ‘T KOFSCHIP weer toepassen. |
|
Je krijgt dan: |
ge + ik-vorm + t /d |
Let op: Veel fouten worden gemaakt met woorden als gebeuren, bereiden en erkennen, waarbij het voltooid deelwoord weinig verschilt van de tegenwoordige tijd. Je hebt bijvoorbeeld: het gebeurt en het is gebeurd. Dit geldt voor alle werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, er-, en her-. |
De ‘t kofschipregel is een klankregel. Als je de uitgang verlengd uitspreekt, hoor je als het goed is ook of je voor een d of t moet kiezen (vergelijk: het is gebeurd <-> het gebeurde). |
Manieren van lezen
Oriënterend |
|
Doel: |
Eerste indruk. |
|
|
Onderwerp en publiek bepalen. |
|
Je let op: |
Titel. |
|
|
Tussenkopjes. |
|
|
Illustraties. |
|
|
Inleiding. |
|
|
Slot. |
|
|
Cursief of vetgedrukt. |
|
|
Schrijver. |
|
|
Bron. |
|
Bij een boek: |
Inhoudsopgave. |
|
|
Voorwoord. |
|
|
Register. |
|
|
Flaptekst. |
|
|
Uitgever. |
Globaal |
|
Doel: |
Hoofdzaken uit tekst halen. |
|
Je let op: |
Kernzinnen. Meestal eerste of laatste zin in een alinea. |
|
|
Signaal woorden en signaalzinnen. |
Intensief |
|
Doel: |
Tekst begrijpen. |
|
Je let op: |
Betekenis van woorden. |
|
|
Verwijswoorden. |
|
|
Verbanden. |
|
|
Opbouw. |
|
|
Schrijfdoel. |
|
|
Hoofdgedachte. |
Kritisch |
|
Doel: |
Tekst beoordelen. |
|
Je let op: |
De informatie, is die: Juist? Volledig? Actueel? |
|
|
De argumenten, zijn die: Eerlijk? Overtuigend? Logisch en samenhangend? |
Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp |
Waar gaat de tekst over? |
Beschreven in één tot enkele woorden. |
Deelonderwerp |
Meerdere (deel)onderwerpen. |
Verschillende kanten van een onderwerp. |
Hoofdgedachte |
Kortst mogelijke samenvatting van een tekst. |
De Hoofdgedachte kan geformuleerd worden aan de hand van: Titel, inleiding, slot en kernzinnen. |
|
Een enkele mededelende zin, waarin gestructureerd en prettig leesbaar wordt weergegeven wat er over het onderwerp van een tekst geschreven wordt. De zin is NOOIT vragend!! |
Titel, ondertitel en tussenkopjes
Titel |
Één van de belangrijkste onderdelen van een tekst. |
Informeert de lezer en maakt het Onderwerp Duidelijk. |
|
Moet motiverend zijn om verder te lezen. |
Ondertitel |
Kopjes of korte zinnen met een informatief karakter. |
Ter aanvulling en ondersteuning van de titel. |
Chapeau |
Letterlijke vertaling; Hoed. |
Een chapeau is een boventitel die de Titel ondersteund. |
Tussenkopjes |
Voornamelijk in lange teksten. |
Kan zowel één als meerdere alinea's beslaan. |
Functies: |
Geven van structuur aan een tekst. |
|
Motiveren om verder te lezen. |
|
Aankondigen deelonderwerp. |
|
De lezer in staat stellen een tekst orriënterend te scannen. |
Alinea en kernzin
Alinea |
Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid. |
Korte verzameling van zinnen die een één deelonderwerp behandelen. |
Kenmerken: |
Een inspringing aan het begin van de eerste zin. |
|
Een witregel tussen twee korte stukken tekst. |
|
Laatste regel wordt niet vol gemaakt. |
|
Signaalzin |
Overgangszin |
Inleidende of aankondigende zin. |
Deze zin legt een verband tussen de verschillende alinea's. |
Kernzin |
Geeft het belangrijkste deel van een alinea weer. |
Een kernzin staat meestal aan het begin of het einde van een alinea. |
|
De schrijver kan door op deze zin een klemtoon te leggen, de aandacht van de lezer trekken. |
|
De kernzin beschrijft het onderwerp van de alinea en wat daar in het korte stuk tekst over wordt verteld. |
|
De kernzin staat vaak na de overgangszin. |
De resterende zinnen geven een uitwerking, verduidelijking of toelichting op de kernzin. |
In sommige gevallen komt het voor dat een kernzin bewust wordt weggelaten, in deze gevallen kun je zelf een kernzin formuleren aan de hand van de door de schrijver gegeven informatie. |
Citeren en eigen woorden
Citeren |
Betekend; "Letterlijk overnemen" |
Citeren wil zeggen dat je letterlijk de woorden van een andere schrijver overneemt. |
|
Een citaat staat; altijd tussen aanhalingstekens; start met een hoofdletter; eindigt met een punt, (uitroepteken of vraagteken) en is in sommige gevallen ook cursief geschreven. |
|
Een Citaat kan een gehele zin zijn een zinsgedeelte, een enkel woord of een woordgroep zijn. |
Het is bij langere zinnen toegestaan om de eerste en laatste twee woorden van een zin over te nemen als er om een citaat gevraagd wordt en daarbij de regelnummers te vermelden. |
Voorbeeld: |
'Het is …. te vermelden.' (regel 10-12) |
|
Eigen Woorden |
Ook wel 'Parafraseren' genoemd. |
Dit wil zeggen dat je iets in je eigen bewoording formuleerd. |
Je neemt de belangrijkste woorden uit een tekstgedeelte over zodat je qua formulering dicht bij get origineel kan blijven. |
Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
Schrijfdoelen |
Doel van de Tekst |
Doel dat de schrijver met zijn tekst wil bereiken. |
We onderscheiden de volgende schrijfdoelen: |
Doel: |
Uitgangspunt: |
|
Tekstsoort: |
Informeren |
Feitelijke basis. (objectief) |
|
Informerende teksten. |
Instrueren |
Aanwijzingen geven. (leren) |
|
Instruerende teksten. |
Uiteenzetten |
Fetien en hun samenhang, uitleg geven. |
|
Uiteenzettende teksten. |
Overtuigen |
Vooral argumenteren. (Subjectief) |
|
Betogende teksten. |
Beschouwen |
De lezer aan het denken zetten. |
|
Beschouwende teksten. |
Door het geven van uitleg, argumentaties en een onderwerp van verschillende kanten te belichten. (deels subjectief, deels objectief) |
Activeren |
Aanzetten tot handelen of bepaald gedrag. |
|
Activerende teksten. |
Voornamelijk door te beargumenteren. (Subjectief) |
Amuseren |
Amuserende informatie geven. |
|
Amuserende teksten |
(Objectief, maar vooral Subjectief) |
Feitelijke en waarderende uitspraken
Intentie van de schrijver
Argumentatiestructuur
|
|
Manieren om alinea's met elkaar te verbinden
Soorten verbanden en signaalwoorden
Verbindingswoorden gebruiken
Hoofdstructuur: inleiding, middenstuk, slot
Voordelen-en-nadelenstructuur
Vroeger-en-nu-structuur
Vroeger-nu-toekomststructuur
Probleem-en-oplossingstructuur
Verschijnsel-en-verklaringstructuur
Bewering en agrumentatiestructuur
Verschijnsel-en-besprekingstructuur
Functies van tekstgedeelten
Bruikbaarheid van informatie beoordelen
|